Hoe kwam je tot de keuze om als docent binnen een jeugdinrichting te gaan werken?
“Eigenlijk heb ik altijd al in het onderwijs gezeten. Van Leonardo voor hoogbegaafde leerlingen tot aan de basisschool en het werken in VSO (Voortgezet Speciaal Onderwijs). Het “niet standaard” onderwijs heeft me eigenlijk altijd ontzettend aangetrokken. Je krijgt te maken met veel verschillende en unieke leerlingen. Ik ben niet iemand die altijd maar hetzelfde moet doen, maar kijk het liefst naar het individu en ga daar op een creatieve manier mee aan de slag. Toen ik in het VSO werkte, zag ik op LinkedIn de vacature van docent bij Het Ginnekencollege voorbij komen. Ik zag al meteen; dit is niet standaard. Ik besloot om te solliciteren en een leuk gesprek met meerdere meeloopdagen volgden. Ik merkte meteen dat ik hier op mijn plek was. Dat dit míjn baan was. En nog steeds, want ik ben alweer 3,5 jaar werkzaam voor Den Hey-Acker”.
Is het wat je ervan had verwacht vooraf?
“Ik had niet zozeer verwachtingen van hoe het onderwijs zou zijn, wel heb ik me in het begin steeds afgevraagd; kan ik deze jongens als pubers en leerlingen zien? Word ik niet afgeleid van feit dat deze jongeren een delict hadden gepleegd? Gelukkig viel dat mee. Ik ben er gewoon heel open in gestapt, het over me heen laten komen en me gericht op wat ik het liefste doe; lesgeven”.
Wat is nou het grote verschil met lesgeven binnen en buiten een jeugdinrichting?
“Je ziet allereerst de grote wisseling in leerlingen, vooral bij de instroomgroepen. Bij de instroomgroep komen jongeren binnen die net nieuw zijn binnen de inrichting. Soms is het dan nog helemaal niet duidelijk of ze hier lang of kort zullen verblijven. Je kunt in principe elke week een andere klas hebben. Een aantal collega’s vindt dat vervelend. Met name als je net een leuke combinatie van leerlingen hebt en er dan een aantal leerlingen bij komen of juist weggaan. Dat zorgt meteen voor een andere dynamiek. Dat vind ik dan juist weer heel interessant! Het is elke keer weer een verassing wie je dan in de klas hebt zitten, daar houd ik wel van. Ik geef ook les aan de examenklas. Dat is een klas voor langverblijfjongeren. Daar bouw je meteen een andere “onderwijsband” mee op dan de jongeren in de instroomgroep.”
Zijn dat de enige niveaus binnen de jeugdinrichting?
“Nee hoor, er zijn heel veel verschillende niveaus. Dat hangt echt af van de jongeren die hierbinnen verblijven. Van vmbo-t tot havo en ook mbo. Ik geef zelf les aan de instroomgroep, examenklas en mbo. Bij de examenklas bereiden we ze ook echt voor op hun staatsexamen. Ze volgen in principe dezelfde vakken als op hun reguliere school buiten de inrichting en waar kan passen we het onderwijs aan op de methode van de school. Een lesdag bestaat uit vier blokken van elk 75 minuten. In de ochtend 3 en in de middag 1. Het is soms lastig om ze geconcentreerd te houden, 75 minuten is niet niks. Bij de examenklas verloopt dat meestal wel goed, ze hebben een duidelijk doel voor oog; een diploma halen. Bij bijvoorbeeld de mbo klassen verloopt dat over het algemeen wat moeizamer. Je moet dan zoeken naar een manier om ze te motiveren met bijvoorbeeld muziek of spelvorm. Het belangrijkste is dat ze aan het werk blijven en zich ontwikkelen”.
De diversiteit aan niveaus en type leerlingen vind ik heel interessant.
Wat zijn voor jou de leuke en minder leuke kanten?
“De diversiteit aan niveaus en type leerlingen vind ik heel interessant. Op een “normale” school heb je veelal te maken met een bepaalde groep leerlingen. Hier is de diversiteit veel groter. Daarnaast zijn de klassen maar klein; maximaal 8 leerlingen per les. Dat wil zeggen dat we ze ook veel persoonlijk begeleiding kunnen bieden. Uiteindelijk gaat het om het totaalplaatje; lesgeven, motiveren en zelf ook bijleren. Aan de andere kant zie je dat onderwijs bij veel jongeren geen prioriteit is. Ze hebben teveel zorgen over hun toekomst. Daar kun je als docent helaas niet veel aan veranderen. Ik zou niet zeggen dat ik medelijden met ze heb, maar soms is het frustrerend dat je niet tot ze door kan dringen over het belang van onderwijs. Maar ik kan me aan de andere kant ook voorstellen dat, met alle problemen die zo’n jongere heeft, je prioriteit niet ligt bij het leren schrijven van wordt met –d of –dt”.
Doe je op dit moment nog andere dingen naast het lesgeven?
“Jazeker! Ongeveer anderhalf jaar geleden kwam intern de vacature van projectcoördinator binnen het onderwijs vrij. Die functie heb ik er dus bij gekregen, naast mijn werk als docent. Zo heb ik meegeholpen bij de ontwikkeling van het 13-weken lesprogramma. Dit programma volgt elke jongere die hier nieuw binnenkomt. Alle lessen komen hier aan bod; van Nederlands en Engels tot Burgerschap en rekenen. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor de intake van nieuwe jongeren, signaleer ik problemen m.b.t. onderwijs bij jongeren en heb ik veel contact met de behandelcoördinatoren. Eigenlijk faciliteer ik zo’n beetje alles om het daadwerkelijk lesgeven heen, zodat de docenten goed hun werk kunnen uitvoeren.
Wel bijzonder om te vermelden is dat in deze coronatijd de lessen eigenlijk bijna altijd zijn doorgegaan. Vanwege de kleine groepen en het goed kunnen houden van afstand is geen dag anders geweest. Dat is best raar als je hoort dat het onderwijs buiten de inrichting on hold heeft gestaan. Dat maakt het verschil tussen die twee werelden nog groter…”